Deze prachtige tekst is geschreven en voorgelezen tijdens de
crematiedienst door mijn oom Wim, broer van ons pap.
Met korte onderbrekingen voor muziek en Isis en Joppe die een kaarsje
wilden laten branden voor opa is het op deze manier een
supermooie, persoonlijke en niet al te lange dienst geweest.
Ik weet heel zeker dat pap het prachtig gevonden zou hebben,
Dank je wel Wim.
* * * * *
crematiedienst door mijn oom Wim, broer van ons pap.
Met korte onderbrekingen voor muziek en Isis en Joppe die een kaarsje
wilden laten branden voor opa is het op deze manier een
supermooie, persoonlijke en niet al te lange dienst geweest.
Ik weet heel zeker dat pap het prachtig gevonden zou hebben,
Dank je wel Wim.
* * * * *
Hij werd geboren op 17 januari 1942, terwijl de aarde kreunde onder het oorlogsgeweld.
Zijn ouders hadden geen enkele moeite om voor hem een naam te bedenken, 17 januari was immers de feestdag van de heilige Antonius ! En dus werd het Antonius Cornelius (buurman en oom ter linker zijde), Marinus (buurman en oom ter rechterzijde), roepnaam Antoon en pas veel later werd het gewoon Toon.
Hij was hun vierde kind en hun derde zoon, daarna kreeg hij nog 9 zusjes.
Hij groeide op in het boerderijtje van zijn ouders in Hatert aan de Staddijk, tegenwoordig Stadspark Dukenburg geheten, toen nog het land van eenvoudige keuterboertjes met wat koeien, een varken, wat kippen op het meestal modderige erf, een hoekje aardappels en een paar stronken boerenkool.
Maar voor ons was het geen park maar het paradijs !
Het leven was eenvoudig, maar we wisten niet beter en Toon, met z’n blauwe oogjes en z’n prachtige witte krul, die van noord naar zuid over z’n hoofd liep, had er wel zin in.
Nog maar nauwelijks kon hij lopen of de eerste schelmenstreken vielen al te noteren. Het werden er te veel om ze allemaal op te sommen maar ik doe een willekeurige greep.
Toon was 3, ondergetekende 4 toen vader Jan op een kwade dag een doosje lucifers achteloos op het fornuis gooide, al mopperend over de slechte kwaliteit van het product.
Wij waren er even later als de kippen bij om eens proefondervindelijk vast te stellen wat er nu eigenlijk klopte van zijn lucifer-gemopper. Het waaide hard, maar al gauw hadden we een geschikt plekje gevonden voor onze proef: achter het huis bij de houtmijt….
Hoezo slechte kwaliteit? De lucifers brandden wel degelijk en ook de kleine takjes in de buurt en toen ook de dikkere, en toen ook de hele houtmijt die pal tegen het huis aan stond.
Ook de daklijsten vatten al vlam en ik hoorde de raampjes knappen en, ojee!, achter de raampjes lag het hooi !!
Ik kreeg het toen wel een beetje benauwd maar Toon speelde de vermoorde onschuld. Toen van alle kanten mensen uit de buurt kwamen aanrennen om te helpen blussen, met zorgelijke blik en niet langs de gebaande paden, zei hij vol plichtsbesef: ”Jullie meugen nie dur ’t hoge gras lopen, want dé mot ons vader maaien, mit de zeis !!”
En toen we later die dag naar bed moesten, vroeg en zonder eten, en we met veel kabaal alles deden wat met slapen niets van doen had en ons vader beneden aan de trap dreigde naar boven te komen met een eindje hout, riep Toon brutaal: “dé kan helemôl nie, want alle eindjes hout zien afgebraand!!”
En zo groeide Toon op met vallen en opstaan.
Hij had een enorme vrijheidsdrang: hij deed wat hij wilde, wat hij niet wilde deed hij niet. Dat bracht hem nog al eens in conflict met zijn omgeving. Hij was de enige die zijn vader durfde trotseren. Maar hij was ook slim en wist zijn ouders heel goed te bespelen zodat hij meestal wel voor mekaar kreeg wat hij wilde. Nadat hij zijn bord met andijvie of havermoutpap had laten staan zat hij ’n uurtje later wel gniffelend achter een gebakken eitje.
Vooral genoemde pap was hem een ware gruwel, hij noemde het “bultjespap”. Wij waren soms ook echte pestkoppen en wisten dat, als je hem écht kwaad wilde maken, je “bultje pap” tegen hem moest zeggen.
De lagere school doorliep hij met speels gemak, ook al werden zijn rapporten altijd weer ontsierd met opmerkingen als “Toontje kan veel beter”.
Toon hield van buiten spelen: over sloten springen, in bomen klimmen, snoeken vangen met een strik, verstoppertje spelen, “moeder mag ik op reis”, slibberen, schaatsen, zwemmen, voetballen, kopwedstrijden en noem het maar op. En wedstrijd-spelletjes: wie kan het hardste rennen of fietsen, wie kan het verste gooien, springen en pissen. Excusez le mot !
Hij hield, en dat zullen we verderop nog vaak zien, van uitdagingen, groots en imponerend.
Hij was ook degene die voorop ging toen wij de hoogspanningsmasten beklommen, die in die tijd dwars door onze weilanden heen werden opgericht, vrolijk zwaaiend naar onze ouders die machteloos en radeloos beneden als kleine poppetjes wild stonden te gebaren.
Hij was ook degene, die in een van die strenge winters als eerste en enige het dichtgevroren kanaal overstak, voetje voor voetje schuifelend over de schotsen met alleen zichzelf als stille getuige…maar hij deed het. Niemand kende dit verhaal, vorige week tijdens mijn laatste bezoek vertrouwde hij het mij toe.
Maar hij hield ook van lezen. De Arendsogen verslond hij en Hector Malot’s “Alleen op de wereld” kende hij zo’n beetje van buiten nadat hij het 25 keer gelezen had.
Ook las hij gretig alle boeken van Toon Kortooms en Antoon Coolen en ontwikkelde zo zijn grote liefde voor de Peel.
Hij deed ook mee met het werk op de boerderij maar met onmiddellijk de aantekening dat zijn ambities op dit terrein van een bedroevend niveau waren.
De lijstjes van ons vader met voor die dag door ons uit te voeren werkzaamheden werden door Toon categorisch geboycot en met het grootste gemak aan de laars gelapt. Gekweld door gewetensconflicten probeerde ik hem nog wel over te halen om eerst het klussenlijstje af te werken, maar Toon ging gewoon voetballen of zwemmen.
Paradoxaal genoeg ging hij na de lagere school wél naar de lagere en daarna ook nog naar de middelbare landbouwschool. Verbaasd vroegen wij ons af of Toon in de voetsporen van zijn vader tóch nog vage boerderijplannen koesterde. Maar, zo zou spoedig blijken, niets bleek minder waar.
Op de lagere landbouwschool kreeg hij het bij zijn vader al voor mekaar dat er op zijn fiets een versnelling werd gemonteerd, nú, op de middelbare landbouwschool in Cuyk, werd er voor hem van de zuur verdiende centjes door zijn vader een brommer aangeschaft. Niet zo’n préhistorisch solexje, waar hij zelf op reed, maar een échte, een glanzende fonkelende Sparta!
Toon was de koning te rijk, afstanden bestonden nu niet meer en hij voelde zich ook niet langer gebonden aan zijn ouderlijk huis. Via een van zijn schoolvrienden leerde hij Mientje kennen. Wij waren allemaal zeer onder de indruk van haar schoonheid maar vooral ook van haar donkere haar en diep-bruine huidskleur.
Met onze hoogblonde of rossige haardosjes en blanke velletjes dachten wij dat Mientje uit het buitenland kwam. Maar ze sprak gewoon plat brabants en kwam van een boerderijtje in Langenboom, waar ze de was deed en eten kookte voor de familie van der Burgt.
Mientje was heel erg lief en veroverde zich al gauw een plekje binnen ons grote gezin.
Toon was zo trots als een pauw en scheurde op zijn Sparta, met zijn lieve last achterop, het hele land door.
Hij had zijn opleidingen en zijn diensttijd nu afgerond en richtte zijn blik op de toekomst.
Hij ging in loondienst bij Hendrix Veevoeders als voorlichter en Mientje deed de opleiding voor gezinsverzorgster. In 1966 trouwden zij, eerst in de kerk, daarna met z’n allen naar “Het Huukske” in Langenboom voor de bruiloft.
Hij begon zoals hij uiteindelijk ook zou eindigen: in een huisje in het bos. Een jaar later, na hun eerste verhuizing naar Wanssum werd Anja geboren en weer een jaar later ook Désirée.
Intussen echter hadden zich donkere wolken samengepakt boven huize van der Burgt. Mientjes moeder stierf heel plotseling terwijl haar vader op dat moment al ernstig ziek was. Toen ook hij korte tijd later overleed viel het gezin uiteen en de jongste 2 broertjes van Mientje, Herman en Jos, werden toen liefdevol opgenomen in het nog zo prille gezinnetje van Toon en Mien.
En zo reed Toon in zijn witte kevertje van de zaak de Brabantse en Limburgse dreven langs om bij de boeren zijn verhaal te doen, onderwijl spiedend, speurend en loerend naar nieuwe uitdagingen en mogelijkheden. Want, zoals gezegd, wat Toon niet wilde deed hij niet, zeker niet op commando of in opdracht van anderen. En, zo redeneerde hij, dit werk is wel leuk maar alles wat ik doe is tóch wel omdat een ander dat wil ! Zijn grote drang naar vrijheid werd hem te machtig.
Hij nam ontslag en een eindeloze reeks verhuizingen volgde met bijna evenveel uiteenlopende beroepen. Geen dorp of gehucht in de regio of Toon heeft er wel een keer zijn tenten opgeslagen.
Ik begeef me op glad ijs en waag me aan een opsomming. Mocht er iets niet kloppen met de chronologische volgorde of mocht iemand een hiaat menen te hebben ontdekt, hij of zij wende zich tot Jos, die het allemaal haarfijn weet toe te lichten.
Toon had nu al aan zó veel boeren uitgelegd hoe het allemaal moest met die kippen en die varkens dat hij dacht: “dat kan ik zelf ook wel!” en kocht een kippenboerderij in Leunen. Hij was nu dus kippenboer maar ook aspergeteler want die kreeg hij letterlijk op de koop toe.
En Mientje zag dat het goed was, prees haar man om zijn wijsheid en besluitvaardigheid en bewaarde dit alles in haar hart.
Toen naar Horst naar een nóg grotere boerderij met nóg meer kippenhokken en nóg grotere kippen.
Toen weer terug naar Wanssum, ik weet het niet meer, vraag maar aan Jos.
Vervolgens trokken zij naar Egchel, de huizen en tuinen werden alsmaar groter en Mientje had er een flinke kluif aan dit alles schoon en op peil te houden, terwijl Toon zich inmiddels had laten omscholen tot rij-instructeur. Het ging hem voor de wind, wat duidelijk te zien was aan het steeds grotere formaat sigaren dat hij rookte.
Maar ook Egchel was niet van lange duur, verder ging het, naar Swolgen ditmaal naar een gigantische woonboerderij met een tuin met park-allure. Toon zette zijn rijschool hier voort, terwijl Mientje behalve de zorg voor de kinderen, het huis en de tuin zich nu ook nog op de champignons ging storten.
Niet luisterend naar de eerste signalen, die hij kreeg van zijn lichaam om het wat kalmer aan te gaan doen werden er in die tijd woeste plannen gesmeed voor een emigratie naar Australie.
Wij prijzen ons vandaag gelukkig dat het allemaal niet doorging omdat Mientje 3 jaar lang met haar been in het gips liep en de woeste plannen aldus beperkt bleven tot een Australie-vakantie.
Het kalmer aan doen vertaalde zich hierin dat hij wéér zijn huis verkocht en ook de rijschool deed hij van de hand, want hij had in het dorp zijn oog laten vallen op een café annex cafetaria en dat leek hem wel wat. Kroegbaas was hij tenslotte nog nooit geweest.
Zij betrokken wat meer centraal in het dorp een mooi huis, ditmaal met een gigantische vijver, en stortten zich bevlogen en met nieuw élan op hun nieuwe nering.
Toon ging achter de tap, het cafetaria werd Mientjes domein.
Maar het gezweet en gezwoeg van s’morgens vroeg tot s’avonds laat en vaak tot diep in de nacht zou al gauw een hoge tol gaan eisen.
Toon was aan de bloedverdunners maar met Mientje was het nog veel erger. Haar besloop de zo gevreesde ziekte en na de eerste diagnose werd al meteen duidelijk dat die haar fataal zou worden. Volkomen uitgeput en gesloopt bezweek zij in de zomer van 1993, 48 jaar oud evenals haar moeder, Toon, Anja en Désirée in wanhoop achterlatend.
Het leven hernam zijn loop, ook voor Toon, maar de glans was eraf, het zou nooit meer worden zoals het was !
Désirée ging trouwen met Rob, met Anja ging het niet goed na de dood van haar moeder. Zij viel ten prooi aan die vreselijke ziekte, die haar jeugd verwoestte. Wij hopen en vertrouwen dat haar nog een gelukkige toekomst wacht.
Toon intussen deed manmoedige pogingen om zijn leven weer op de rails te krijgen.
Weer verkocht hij zijn huis en vertrok naar zijn geliefde Peel, het land van de gebroeders Beekman. In Meyel kocht hij een chalet-achtig Scandinavisch aandoend huis midden in het bos. Hij is nog steeds eigenaar, maar heeft er niet lang gewoond.
Ook schafte hij zich een kamper aan, waarmee hij door heel Europa trok, en kwam Timo in zijn leven. Die werd zijn trouwe metgezel en vergezelde hem op zijn lange wandelingen door de Peel. Toon en Timo, ze waren onafscheidelijk en verloren elkaar geen seconde uit het oog.
Ook in Meyel vond Toon dus geen rust. Hij wist niet goed meer wat hij zocht maar trok nóg dieper de Peel in en kwam terecht in Helenaveen.
Hij kocht een huis waar nog wel wat aan moest gebeuren…”ziezo”, moet hij gedacht hebben, “nu heb ik in ieder geval wat om handen”.
Toen hij het huis helemaal verbouwd, vertimmerd en opgeknapt had bleek bij de notaris dat hij een huis had gekocht en verbouwd dat helemaal niet bestond! Voor verdere uitleg verwijs ik ook nu weer naar www.jos.nl.
Ook in Helenaveen kon hij op zeker moment zijn draai niet meer vinden. Omdat Désirée en Rob hadden hem inmiddels 2 kleinkinderen hadden bezorgd en het met Anja nog altijd niet goed ging, besloot hij zijn boeltje maar weer op te pakken en weer terug te gaan naar Swolgen. Hij beleefde er nog een aantal goede jaren en veel vreugde aan zijn kleinkinderen, Isis en Joppe, waar hij heel erg dol op was.
Maar het ging steeds minder goed met hem. Niet dat wij daar iets van wisten! Als wij informeerden naar zijn gezondheid was altijd alles goed. Hij wenste er verder ook geen woorden aan vuil te maken. Nee, over hem hoefden wij ons geen zorgen te maken!
Nou ja, een beetje last van ’n tia-tje zo nu en dan en z’n been wilde niet meer zo mee, zodat de uitlaatrondjes met Timo steeds korter werden, maar verder……kon niet beter!
Maar we zagen hem steeds minder op familiefeestjes en bezoek hield hij af.
Hij sloot zich op met z’n verdriet om het verlies van Mientje, de pijn om de strijd die Anja streed om haar recht op een normaal leven, werd eenzaam en de borreltjes, waarvan hij er steeds meer nam, deden de rest.
Zijn eens zo sterke lijf raakte in verval en daarmee zijn kwaliteit van leven.
Toon, ik dank je voor de 3 ontmoetingen die we toch nog mochten hebben. Dat je letterlijk de deur wijd open gooide, zodat ik me welkom kon voelen. Dat je kon loslaten en toelaten. Dat ik zo dichtbij mocht komen. Dat we samen nog zo gelachen hebben om die verhalen van heel lang geleden. Dat je het goed vond dat ik alles deelde met je zussen, zodat ook zij konden meebeleven.
Zonder die ontmoetingen was dit verhaal er niet geweest. Je hebt dus zelf je eigen verhaal geschreven !
Toon, ik denk dat ik de gevoelens van ons allen hier aanwezig vertolk, als ik tegen je zeg:
Het was fijn om jou als broer te hebben
Het was fijn om jou als vader te hebben
Het was fijn om jou als opa te hebben
Het was fijn om jou als zwager te hebben
Het was fijn om jou als oom te hebben
Het was fijn om jou als collega te hebben
Het was fijn om jou als buur te hebben
Het was fijn om jou als vriend te hebben, aan het biljart, aan de bar, in de verhuiswagen of waar dan ook.
Toon, je wilde eenvoud in deze dienst. Je hield niet van overdreven en plechtig, maar van “doe maar gewoon”.
Toch eindig ik met een paar laatste woorden in het Latijn:
Deducant te angeli in paradiso
Mogen de engelen je begeleiden in het paradijs.
Geschreven te Eefde, tussen 28 juni en 2 juli 2011.
.